DE GEREFORMEERDE KERK TE JOURE

 GJKOK

Inleiding.

Vermoedelijk op 1 januari 1839 werd in het Friese Joure de Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd. Dat gebeurde door de splitsing van de Christelijke Afgescheidene Gemeente in het naburige Wolvega in vier zelfstandige kerken, waaronder die van Joure.

Kaart: Google.

In 1869 veranderde de naam van de gemeente door een landelijke kerkenfusie in Christelijke Gereformeerde Gemeente. En in 1892 sloot deze gemeente zich aan bij de dat jaar tot stand gekomen Gereformeerde Kerken in Nederland, ontstaan door vereniging van de kerken uit Afscheiding en Doleantie.

Het stadje Joure.

Aanvankelijk was het dorp Joure een úthôf (uitbuurt) van het dorp Westermeer, maar vermoedelijk is Joure halverwege de vijftiende eeuw een zelfstandige ‘vlecke’ geworden en groeide ze haar moeder, Westermeer, boven het hoofd, want Joure werd een echt handelsdorp. Ze had niet voor niets een haven. Er werd gehandeld in boter, kaas, graan, vee, koloniale waren en vooral in uurwerken. Maar wat die koloniale waren betreft: de naam van Joure is onverbrekelijk verbonden met Douwe Egberts. In 1753 begon de vader van Douwe Egberts, Egbert Douwes, aan de Midstraat in Joure een zaak in koloniale waren, die uitgroeide tot de bekende koffiebranderij. Tot in de 21ste eeuw zat er nog een DE-winkel aan de Midstraat!

De Afscheiding te Joure.

Ds. J.J. Wassenaar was van 1826 tot 1861 hervormd predikant te Joure.

De Hervormde Gemeente van Joure-Westermeer en Snikzwaag telde rond 1840 ongeveer 1.800 leden, die onder de geestelijke hoede stonden van ds. Jan Jarigs Wassenaar, die er van 1826 tot 1861 predikant was. Niet iedereen was het met de wijze van evangelieverkondiging van de predikant eens. En ook waren sommigen het oneens met het feit dat – op bevel van de overheid! –  op zondag gezongen werd uit de bundel ‘Evangelische Gezangen’, die volgens veel Afgescheidenen vrijzinnig van karakter was.

Want ook in Joure had zich in 1836 een ‘huisgezelschap’ gevormd (ook conventikel genoemd) waarvan de leden zich weliswaar niet afscheidden van de Hervormde Kerk, maar wel apart gingen vergaderen. Het geestelijk voedsel in die bijeenkomsten waren de preken van de ‘oudvaders’, zeer orthodoxe theologen van lang vervolgen tijden. Ook sprak men met elkaar over het geloof en het geloofsleven, las men samen de bijbel en zong men psalmen.

De regering had na de Franse tijd een nieuwe gezangenbundel in de kerk ingevoerd: de ‘Evangelische Gezangen’.

Waarom hielden ze hun samenkomsten in Joure en gingen ze niet ter kerke bij de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Wolvega waartoe ze officieel behoorden? Wel, de afstand tussen Joure en Wolvega was daarvoor veel te groot. Bovendien werd die gemeente – gesticht in februari 1836 – al in 1840 weer opgeheven en pas dertig jaar later heropgericht.

Zo’n zestien personen woonden de bijeenkomsten in Joure geregeld bij. Ze vonden plaats in particuliere woningen, zoals in die van Pieter Posthuma en IJsbrand Veenstra. In februari 1836 werd in de hervormde kerkenraad gemeld dat ‘beurtelings op den dag des Heeren en op tijden der openbare godsdienstoefeningen te hunnen huizen opentlijke oefeningen worden gehouden, strijdig met Art. 14 van het Reglement op het godsdienstig onderwijs’. De twee overtreders van Art. 14 werden voor de kerkenraad geroepen om zich te verantwoorden, maar verschenen niet. Ze werden toen van het avondmaal afgehouden.

Ds. J.J. Wassenaar verbeeld als uitknipsel (ill.: ‘Het Archief vertelt…’

Het was voor de twee broeders de aanleiding hun kerkenraad mee te delen zich ‘met hun geheele Huis’ van de hervormde kerk af te scheiden. Een maand later volgde een brief van Th. Coopmans die hetzelfde meedeelde; het echtpaar Ynses Faber scheidde zich in diezelfde tijd weliswaar niet af maar verklaarden ‘te blijven bij de ware leer’. Bij hen was dus met zekerheid ontevredenheid over de verkondiging van de predikant. Op 2 april 1836 volgde een schrijven van Marten Jacobs Praamsma met een ‘Acte van Afscheiding’. Hij schreef meteen ook even dat de kerkenraad vooral geen moeite moest doen om hem ter verantwoording voor de kerkenraad te roepen, want hij zou toch niet komen.

De eerste jaren (van 1839 tot 1842).

De predikanten.

Ds. S. van Velzen (1809-1896).

Tot 1842 had de Afgescheidene Gemeente te Joure geen eigen predikant. Er waren in die dagen nog nauwelijks Afgescheiden predikanten. Vandaar dat ds. S. van Velzen (1809-1896) van Drogeham tot zijn vertrek naar Amsterdam ‘predikant in algemene dienst’ was, die – naast zijn eigen gemeente – zoveel mogelijk alle Afgescheiden Gemeenten in Friesland bediende.

Hij werd opgevolgd door achtereenvolgens ds. R.W. Duin (1797-1843) van 1839 tot 1840, en door ds. T.F. de Haan (1791-1868) van 1841 tot 1842.

Ds. T.F. de Haan (1791-1868), die de kerk van Joure in 1848 inwijdde.

De gemeente geïnstitueerd (1839).

Het eerste notulenboek van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Joure is ‘aangelegd’ op 1 januari 1839. Dat viel samen met het opdelen in vier zelfstandige gedeelten van de zeer uitgestrekte Christelijke Afgescheidene Gemeente te Wolvega. Op 1 januari 1839 ontstonden zo de Afgescheidene Gemeenten van Wolvega, Tjalleberd, Rottum en Joure (zoals al opgemerkt werd de gemeente van Wolvega in 1840 al weer opgeheven).

De kerkenraad van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Joure bestond op dat moment uit één ouderling, de 74-jarige winkelier Hendrik Thees Coopmans, en uit twee diakenen, namelijk de in Broek woonachtige boer Jan Libbes Bouma en de 29-jarige ‘verver en glazenmaker’ Ysbrand Jans Veenstra.

Tóch ‘oefenaars’ in Joure.

De kerkenraad kreeg al snel te maken met de besluiten van de Provinciale Vergadering van de Afgescheiden Gemeenten in Friesland. Daar was namelijk op aandrang van ds. S. van Velzen (1809-1896), een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land, afgesproken dat in de Christelijke Afgescheidene Gemeenten geen oefenaars mochten voorgaan, meest vrome mannen maar zonder officiële theologische studie. In Joure dachten ze daar echter anders over. De oefenaars Ysbrand Veenstra en Hendrik J. Wind (uit Rottum) deden het volgens de broeders prima en de kerkenraad besloot hen gewoon als oefenaar te laten voorgaan. Wel moesten ze beloven dat ze dit alleen zouden doen als de kerkenraad daarvoor toestemming gegeven had.

Ds. A.C. van Raalte (1811-1876).

Ysbrand Veenstra (1810-1864) ging toen theologie studeren. De kerkenraad gaf hem een gunstig getuigschrift en hij verhuisde toen naar Ommen, waar een andere Afgescheiden predikant van het eerste uur werkzaam was, namelijk ds. A.C. van Raalte (1811-1876). Deze gaf studenten les, die Afgescheiden predikant wilden worden. Ysbrand Veenstra’s eerste gemeente was Sexbierum.

Een ‘eigen’ onderkomen voor de kerkdiensten (1841).

De enige ouderling, H.T. Coomans, overleed in december 1839. Besloten werd toen oefenaar H.J. Wind uit Rottum als zodanig te benoemen. Dat hield in dat hij de ene zondag in Joure zou voorgaan en de andere in Rottum. Tijdens diezelfde kerkenraadsvergaering in maart 1841 deelde Marten Praamsma als ‘administrerend kerkvoogd’ mee dat hij voor fl. 26 per jaar een kamer had ‘gekocht’ om daar kerkdiensten te houden. De kamer was van Ysbrand Veenstra, die toen echter niet meer in Joure woonachtig was. De kerkenraad ging akkoord. Op 21 maart 1841 hield men er de eerste dienst!

Erkenning gevraagd en verkregen (1841/1842).

Maar eigenlijk was dat een overtreding. Want voor de bijeenkomst was geen vergunning verleend door de plaatselijke overheid, zoals volgens de toen geldende wetten nodig was. Toen het Koninklijk Besluit van 9 januari 1841 (van Koning Willem II) gelegenheid bood op bepaalde voorwaarden erkend te worden als zelfstandige Christelijke Afgescheidene Gemeente, vroeg men meteen rechtspersoonlijkheid aan. Twee keer ging een verzoek daarover naar Den Haag. Het eerste werd negatief beantwoord omdat de ondertekenaars in verschillende grietenijen (gemeenten) woonden; de tweede keer – met elf ondertekenaars uit Joure – was het raak: op 10 juli 1842 werd tot officiële erkenning besloten.

Een eigen kerkgebouw (1842).

De kerk in de Botersteeg was aanvankelijk lager dan op deze foto te zien is. In 1858 werd het kerkgebouw namelijk ‘verhoogd’.

In het schrijven namens de koning werd ook de plaats van het ‘kerkgebouw’ genoemd: de Botersteeg. Sterker nog: het was een kerkgebouw klaar voor gebruik! Het was waarschijnlijk gebouwd in 1760, toen de plaatselijke Doopsgezinde Gemeente door onenigheid in tweeën splitste en het vertrekkende deel van de gemeente het zgn. ‘Kleine Huis’ in de Botersteeg bouwde. In 1823 kwamen beide Doopsgezinde Gemeenten echter weer bij elkaar en werd het gebouw in de Botersteeg overbodig. Op 20 januari 1842 werd het kerkje dus door de Christelijke Afgescheidene Gemeente aangekocht. Het was toen eigendom van winkelier Anne Sierds Hoekstra, die er fl. 700 voor wilde hebben. Fl. 200 werd direct betaald, fl. 500 moest geleend worden.

Het kerkje moest trouwens behoorlijk vertimmerd worden; de kosten daarvan bedroegen fl. 630, terwijl de verfbeurt en het glaszetten ook nog fl. 130 kostte. Alles bij elkaar was men er toch nog fl. 1.200 aan kwijt. Gelukkig kon van vier gemeenteleden in totaal fl. 1.000 geleend worden terwijl Marten Praamsma de rest leende. Ook die schuld werd nog hetzelfde jaar door geldschieters vereffend!

Ds. T.H. Uitterdijk (van 1842 tot 1843).

Ds. T.H. Uitterdijk (1806-1874).

Kennelijk was de gemeente intussen groot genoeg geworden om een heuse predikant te beroepen. In Drogeham was T.H. Uitterdijk (1806-1874) ouderling. Deze werd door ds. T.F. de Haan (1791-1868) in Groningen onderwezen in de theologie, omdat Uitterdijk dominee wilde worden. Nadat hij zijn studie voltooid had ontving hij een beroepsbrief van de gemeente te Joure (en Rottum, want beide gemeenten beriepen de predikant gezamenlijk), en hij nam het beroep aan. Op 8 mei 1842 deed hij intrede in Joure en Rottum. Het was op het nippertje. Want de provinciale vergadering in Friesland weigerde hem een attest te geven, nodig voor toelating tot het predikambt. In Groningen liet men hem wél toe, zodat hij naar Joure kon komen.

De predikant beviel kennelijk goed, want de gemeente breidde zich in de korte ambtsperiode van ds. Uitterdijk behoorlijk uit: dertig nieuwe leden lieten zich inschrijven. Er waren bovendien nog de zgn. ‘bijwoners’, dat waren belangstellenden die weliswaar geen lid waren van de kerk, maar wél geregeld de kerkdiensten bijwoonden.

Toch daalde het ledental door het zelfstandig worden van de Afgescheidenen in de dorpen Idskenhuizen en Tjerkgaast, waardoor het ledental van Joure met zo’n vijftien leden achteruitging.

Ondertussen had ds. Uitterdijk een beroep ontvangen van de kerk van Franeker, dat hij aannam. Daarom nam hij op 8 oktober 1843 afscheid van de gemeenten van Joure en Rottum.

Ds. R. Scheuning ten Have (van 1844 tot 1849).

Ds. R. Scheuning ten Have (1793-1871).

Inmiddels had de kerkenraad een paar maanden later een huurwoning op de kop getikt voor de volgende predikant. Het kostte per jaar fl. 58. Enkele weken later ging de kerkenraad op zoek naar een nieuwe voorganger. Een beroep werd uitgebracht op ds. R. Scheuning ten Have (1793-1871) uit Tjalleberd. Maar na een paar weken nadenken bedankte hij. De kerkenraad liet het er niet bij zitten, want op 10 maart 1844 volgde het tweede beroep. Dit nam hij aan, want hij “heeft dus niet anders kunnen of durven geloofven en vertrouwen dat dit de weg des Heeren was dat onze Ewd de Roeping te moeten volgen”, zoals de notulen vermelden.

Op 9 juni 1844 bevestigde ds. A.B. Groen (1796-1854) van Scharnegoutum hem en op dezelfde dag preekte hij intrede naar aanleiding van Colossenzen 4 vers 3: ”Biddende meteen ook voor ons, dat God ons de deur des Woords opene, om te spreken de verborgenheid van Christus, om welke ik ook gebonden ben“.

Jammer genoeg was er al vrij vlot ruzie met diaken Pieter A. Lok uit Tjalleberd. Domineeszoon Jan Scheuning ten Have had verkering gehad met de dochter van Lok, ‘welke dogter zich in ziekelijke omstandigheden bevond’. Het probleem werd zó groot dat de classis er bij moest komen. In elk geval kwam er een kind van, en dat viel niet in goede aarde. Jan ontkende natuurlijk er iets mee te maken te hebben. Tot overmaat van ramp was ook de dochter van Scheuning ten Have volkomen onverwacht en ongetrouwd in gezegende omstandigheden geraakt. Dochter en de vader trouwden op 27 april 1845.

Handtekening van ds. Scheuning ten Have.

Opzicht en tucht.

Natuurlijk moest de kerkenraad leer en leven van de gemeenteleden in de gaten houden. Toen de levenswijze van Afke niet door de beugel kon werd ingegrepen. Waarschuwingen hielpen niet, en dus kwam ze onder de kerkelijke tucht. Een jaar later bleek ze gescheiden te zijn, zodat opnieuw een onderzoek ingesteld moest worden. Uiteindelijk werd Afke met toestemming van de classis van de kerk ‘afgesneden’. Een ander gemeentelid leefde al jaren lang niet meer bij zijn vrouw en waren ook dronkenschap en vloeken zijn zwakke kanten. Ook hij werd uiteindelijk na talloze vermaningen buiten de kerk gezet.

En verder…

Het geld voor het traktement voor de predikant bijeenbrengen viel niet mee. De financiën van de kerk waren een punt van voortdurende zorg. Maar de kerkenraadsleden besloten persoonlijk aansprakelijk te zijn voor eventuele tekorten. — Gemeentelid en klokkenmaker Hans Roelof Dijkstra wilde graag predikant worden en meldde zich dus bij zijn kerkenraad, die dat echter niet zag zitten. Daardoor ontstak hij in boosheid waaronder de predikant moest lijden. Hij maakte voortdurend aanmerkingen op de prediking van ds. Scheuning ten Have, al kon hij zijn kritiek niet hard maken.

Ds. J. Talsma (van 1849 tot 1851).

Ds. J. Talsma (1813-1871).

Ds. Scheuning ten Have nam op 17 mei 1849 afscheid van Joure wegens vertrek naar de kerk van Drachten. Dus ging het beroepingswerk weer van start, waarbij een beroep uitgebracht werd op de 36-jarige schoolmeester J. Talsma (1813-1871) van de openbare school in het dorp Lichtaard. Daar was hij ontslagen ‘om zijne met de Afgescheidene Gemeente overeenkomende gevoelens’. Hij werd predikant in de gemeente van Baflo en Winsum, en kwam in 1849 naar Joure, waar hij op 25 november intrede deed. Ook deze predikant bleef maar kort.

Idskenhuizen.

In 1844 waren – zoals opgemerkt – de Afgescheidenen in Idskenhuizen een zelfstandige gemeente geworden. Oefenaar Tjerk Jans Grevelink (woonachtig te Joure) ging daar vaak in de diensten voor. Maar in juni 1850 vroeg de kerkenraad van Idskenhuizen of ds. Talsma óók regelmatig in Idskenhuizen mocht preken, afwisselend in de middag- en ochtenddiensten. Grevelink kon dan in Joure voorgaan. De kerkenraad ging daarmee akkoord.

Na zijn vertrek naar Donkerbroek bood ds. Talsma zich aan om onderwijs te geven aan studenten die onderwijzer of predikant wilden worden (‘De Bazuin’, 3 december 1858).

Nadat ds. Talsma na anderhalf jaar op 18 mei 1851 afscheid had genomen wegens het aannemen van het beroep van de kerk van Donkerbroek-Haulerwijk, werd kandidaat W.H. van den Bosch (1814-1881) uit Zwolle beroepen. Zijn traktement bedroeg fl. 400

Ds. W.H. van den Bosch (van 1852 tot 1854).

Ds. W.H. van den Bosch (1814-1881) en zijn echtgenote.

Al vóór zijn komst – intrede op 1 april 1852 – had het 28-jarige gemeentelid Hans Roelofs Dijkstra in 1850 aan de kerkenraad om financiële steun gevraagd teneinde als dominee te worden opgeleid. De kerkenraad besloot ds. T.F. de Haan uit Groningen – deze leidde predikanten op – om advies te vragen. Kennelijk viel het advies negatief uit, want niet lang daarna werd Dijkstra onder censuur gesteld ‘wegens de betoonde op eene zeldzame hoogte gaande algemeene bitterheid jegens de gansche Kerk en nagenoeg alle leeraren en opzieners, byzonder jegens onze gemeente en haren Leeraar en opzieners’.

Dijkstra zette zijn pogingen echter voort, maar ook de classis van oktober 1852 adviseerde negatief en twee jaar later was het kennelijk nodig hem en zijn echtgenote van de kerk ‘af te snijden’. Ook nu zette Dijkstra zijn pogingen voort door de professoren in Kampen – de Theologische School was in 1854 opgericht! – te vragen hem tot de opleiding toe te laten. Volgens de classis Heerenveen van augustus 1856 zou hij in Kampen zijn ‘aangenomen’, maar dominee werd hij in elk geval niet.

Uit de kerkvisitatieverslagen van de gemeente te Joure kan worden afgelezen dat tijdens de ambtsperiode van ds. Van den Bosch het gemeentelijk leven verder rustig verliep. Ds. Van den Bosch nam op 21 juli 1854 afscheid van Joure en vertrok naar de kerk van Twello.

Nogmaals: ds. T.H. Uitterdijk (van 1855 tot 1861).

Ds. T.H. Uitterdijk (1806-1874).

Het beroepingswerk verliep moeizaam; meerdere vergeefse beroepen werden uitgebracht, maar uiteindelijk werd een op ds. T.H. Uitterdijk (1806-1874) uit Alkmaar uitgebracht beroep door hem aangenomen. Hij zou opnieuw predikant van Joure worden. Op 18 november 1855 deed hij intrede, nadat hij bij aankomst in Joure ‘door onze oude vrienden en vriendinnen met blijdschap ontvangen was’. Zijn intreepreek was naar aanleiding van Efeze 3 vers 8: “Mij, de allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen de onnaspeurlijke rijkdom van Christus”.

De predikant voelde zich bij zijn oude gemeente als een vis in het water. “Ja, er heerste een vurige liefde en een onafgebroken vrede, die door geen hamerslag van twist werd verstoord, zodat ik mij niet kan herinneren, gedurende de vijf jaren van mijn verblijf aldaar, een noemenswaardig woord van twist of oneenigheid te hebben gehoord, vooral niet in de kerkeraadsvergaderingen”.

Een ‘verhoogde’ kerk (1858).

De verhoogde kerk.

De kerk werd ondertussen te klein, een teken van de voorspoedige groei van de gemeente. Vandaar dat de kerkenraad op 20 augustus 1858 het besluit nam het kerkgebouw aan de Boterstraat te verhogen en bovendien een orgel aan te schaffen! Een en ander zou fl. 1.400 kosten; dit geld werd door een aantal gemeenteleden voorgeschoten. Riemer Roels Dijkstra was met fl. 959 de laagste inschrijver, zodat hij de klus mocht klaren. Schilder en diaken Foeke Lolkes Westerveld kreeg de opdracht om de kerk voor fl. 108 in een fris verfje te zetten. Om de verf te laten drogen moest de dienst op één zondag in de woning van diaken Posthumus plaatsvinden, waar een preek gelezen werd.

‘De Bazuin’, 3 december 1858.

Op 28 november 1858 vond de inwijding van het vergrote kerkgebouw plaats. De kerk was stampvol. Zelfs het gemeentebestuur was aanwezig; dezen werden door ds. Uitterdijk persoonlijk apart toegesproken. Psalm 84 vers 2 was de tekst van zijn preek: “Hoe lieflijk zijn Uw woningen, o HEERE der heirscharen!

Hier is iets te zien van het interieur van de kerk in de Botersteeg. De kerkzaal is versierd in verband met het feest van de Jongelingsvereniging. Zie de ouderlingen- en diakenbanken (foto: ‘Anderhalve eeuw gereformeerden in Joure’).

Een nieuw orgel (1859).

Maar er waren nog meer positieve ontwikkelingen. Er zou ook een orgel komen! Op 27 juli 1859 werd het nieuwe instrument in gebruik genomen, dat door de gebroeders Adema te Leeuwarden gebouwd was. De belangstelling was zo groot dat de belangstellenden in de kerk niet allen een plaats konden krijgen. De kerkenraad zorgde dat er in elk geval voldoende geld voorgeschoten werd om tot aanschaf over te gaan: de ouderlingen Praamsma en Bouma gaven elk fl. 100, evenals de diakenen Posthuma en diaken Westerveld en de vroegere ouderling Romkema stelden elk zelfs fl. 200 beschikbaar.

‘De Bazuin’, 29 juli 1859.

De burgemeester was de kerkenraad overigens welgezind, zoals we hierboven al zagen. De kerkdiensten van de Christelijke Afgescheidene Gemeente bleken in 1861 nogal eens gestoord te worden door klokgelui van de hervormde kerk, en ook tijdens de soms voorkomende zondagse begrafenissen. De burgemeester antwoordde dat hij opdracht had gegeven de klok niet meer te laten luiden tijdens de kerkdiensten van de Christelijke Afgescheidene Gemeente.

‘De Bazuin’, 5 april 1861.

Ds. Uitterdijk nam op 28 maart 1861 afscheid van Joure en vertrok naar de gemeente van Schoonhoven.

Toen ging oefenaar Jan Tjerks Grevelink uit Idskenhuizen dus weer regelmatig ook in Joure voor. Maar veel gemeenteleden waren er zat van en de kerkenraad kon hem daarom niet meer als oefenaar in de diensten toelaten.

Ds. W.U. Bakker (van 1862 tot 1867).

Ds. W.U. Bakker (1824-1887).

Voor vijf van de zes nu uitgebrachte beroepen kwam een ‘bedankje’ binnen. Ds. W.U. Bakker (1824-1887) van Ten Post nam het op hem uitgebrachte beroep aan en deed op 13 april 1862 intrede.

‘De Bazuin’, 18 april 1862.

De pastorie voldeed niet meer, zodat halverwege zijn ambtsperiode in Joure, in april 1864, een nieuwe predikantswoning gekocht werd, staande aan het eind van de Syl. De kerkenraad liet een intekenlijst door de gemeente rondgaan om de verbouwing van het huis te kunnen betalen. Aannemer J. Veldman kreeg de klus voor fl. 1.239; de op een na laagste inschrijver, R. Dijkstra, werd benoemd tot opzichter.

Problemen…

Tijdens het predikantschap van ds. Bakker ontstonden problemen met een aantal gemeenteleden die er volgens de kerkenraad en de predikant zonderlinge antinomiaanse beschouwingen op na hielden, hoewel zijzelf ervan overtuigd waren dat zij de zuivere gereformeerde paden bewandelden. Uiteindelijk werd een aantal van de ‘dwalenden’ onder de kerkelijke censuur gesteld. Toen de kerkenraad na enige tijd van waarschuwen en geen bekering bespeurend, de censuur wilde verlengen, werd de classis er bij gehaald. Die sprak uit dat de censuur moest worden opgeheven. Maar dan moesten ze wel vergeten wat de kerkenraad hen had aangedaan. Vier van de zes gingen er mee akkoord, twee niet; zij wilden dat de kerkenraad gestraft werd. Dus bleef het probleem bestaan.

Ds. H. Krijgsman (van 1868 tot 1871).

‘De Bazuin’, 13 maart 1868.

Ds. Bakker nam op 27 oktober 1867 afscheid en werd opgevolgd door ds. H. Krijgsman (1837-1873) uit Surhuisterveen, die op 8 maart 1868 intrede deed.

‘De Bazuin’, 22 januari 1869.

Hij erfde de problemen van zijn voorganger en kreeg de volle laag. De gecensureerden schreven over de gebeurtenissen in Joure een verhaal in ‘een 2-cents blaadje’, waarin kritiek geleverd werd op de houding van de kerkenraad, de predikant en op andere gemeenteleden. Ds. Krijgsman schreef een stuk in De Bazuin, waarin hij uitvoerig in ging op de problemen in Joure. De gecensureerden waren volgens hem ‘antinomianen’, ze spotten openlijk met sommige leerstukken van de Gereformeerde Kerk. Kortom, de handelwijze van de kerkenraad ten aanzien van de censuur werd verdedigd. Daarop schreven de gecensureerden een verdediging, maar die werd in De Bazuin niet toegelaten, reden waarom ze in 1870 er een brochure van maakten onder de titel De Afgescheidene Kerk in Nederland openbaar geworden in de beruchte afsnijdingen te Joure, geschreven door een van hen, R.R. Dijkstra.

De brochure van R.R. Dijkstra.

Het bovenstaande is slechts een zeer korte samenvatting van alles wat er gebeurde. Sommige leden van de gemeente werden niet meer toegelaten tot het avondmaal, wat door de classis weer ongedaan gemaakt werd, mits de gecensureerden binnen drie à vier weken hun leven beterden, weer in de kerk zouden komen en hun kinderen weer naar de catechisatie zouden sturen; bovendien moesten ze de harde en smadelijke woorden aan het adres van de predikant terugnemen en ook de verspreide laster herroepen. Zo niet, dan zou de censuur op hen worden toegepast. Daar gingen ze niet mee akkoord.

Christelijke Gereformeerde Gemeente te Joure (1869).

Ondertussen was de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Joure veranderd in Christelijke Gereformeerde Gemeente te Joure. Dit was een gevolg van een landelijke kerkenfusie van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis, die in en na 1838 de Christelijke Afgescheidene Kerk verlaten had wegens allerlei verschillen van mening over de leer en over de kerkregering. Maar eind jaren ’60 van de negentiende eeuw waren de meningsverschillen nauwelijks nog actueel en besloot men (op enkele Kruisgemeenten na) samen verder te gaan als Christelijke Gereformeerde Kerk. Ook de gemeente van Joure sloot zich daarbij aan en heette sindsdien dus Christelijke Gereformeerde Gemeente te Joure.

Ds. J.J. Dekkers (van 1873 tot 1889).

Ds. J.J. Dekkers (1835-1908).

Ds. Krijgsman had een beroep van de kerk van Marum aangenomen en nam op 5 maart 1871 afscheid. Na een aantal vergeefse beroepen op andere predikanten te hebben uitgebracht nam ds. J.J. Dekkers (1835-1908) van Scharnegoutum het beroep naar Joure aan en deed op 9 februari 1873 intrede. Zijn tekst was Jesaja 52 vers 7: “Aldus zegt de Heere HEERE: Het zal niet bestaan en het zal niet geschieden“.

‘De Bazuin’, 21 februari 1873.

“Zijn eerste gemeente [Naaldwijk] was hem een oefenschool en een lijdensschool beide, doch te Joure lag het hoogtepunt van zijn dienst. Hij was hier ‘in zijn kracht’. Hij was niet zozeer een kanselredenaar. Hij improviseerde van schets. Het schrijven en memoriseren zijner preeken was hem onmogelijk. Zijn kracht lag meer op het gebied der catechese en van den herderlijken arbeid dan op den kansel. Toch was het prediken hem een lust. Kanselhout kwam hem voor een genezend hout te zijn. Hij preekte de koorts menigmaal af”.

Een huis naast de kerk.

Het is onbekend wat de kerkenraad met de koop van het huis-met-timmerschuur naast de kerk wilde doen. Een en ander kostte in augustus 1875 maar liefst fl. 3.750. Men verhuurde de woning voor fl. 130 per jaar en de timmerwinkel-met-schuur voor fl. 100. Voor de aankoop ervan werd een lening afgesloten. In 1880 waren de wat bouwvallig geraakte panden al weer verkocht aan Jan Wempe (het onderhoud kostte veel geld). De koopvoorwaarden waren dat het huis niet ‘opgetrokken’ mocht worden (niet ‘opgehoogd’) – daardoor zou het licht uit de kerk weggenomen worden, er mocht geen drank verkocht worden en er mocht al helemaal geen kroeg van gemaakt worden.

Een kijkje op Joure, lang geleden.

Evangelisatiearbeid.

De Christelijke Gereformeerde Gemeente te Joure hield zich ook bezig met evangelisatiewerk. Zo werd samen met de gemeenten van Koudum en Idskenhuizen in het stadje Sloten geëvangeliseerd, waarmee men rond 1875 begon. Er werd voor bijna fl. 3.000 een schuur met bijbehorende woning gekocht terwijl veertig stoelen voor in de schuur werden aangeschaft.  Het huis werd verhuurd voor fl. 60. Maar… de burgerlijke gemeente gaf geen toestemming voor het houden van godsdienstoefeningen in de schuur. Uiteindelijk kon men bij de koning recht halen. Men dacht toen zelfs aan de bouw van een kerk in Sloten, maar het evangelisatiewerk vlotte niet zo, hoewel de classis in 1875 nog meende “dat de evangelisatie te Sloten zeer gunstig werkt en bij sommigen zich er behoefte aan kerkelijk leven openbaart”.

In 1880 liep de zaak af en werden de gebouwen deels verhuurd en verkocht. In 1892 werden alle bezittingen echter verkocht. We komen op deze website later terug op de gang van zaken met betrekking tot dit werk in Sloten. Want jaren later was het evangelisatiewerk succesvoller en zou er zelfs een kerkje komen.

En verder…

Jhr. mr. P.J. Vegelin van Claerbergen (foto: ‘Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie’).

Over de financiële situatie van de gemeente van Joure kon men niet naar huis schrijven. In deze jaren moest getracht worden een tekort weg te werken met een intekening onder de gemeenteleden, maar gelukkig ontving de gemeente in 1879 een legaat van maar liefst fl. 1.000, afkomstig van Jonkheer mr. P.J. Vegelin van Claerbergen. Van de rente zouden de armen profiteren. –– Plannen voor de oprichting van een boterfabriek vlak bij de kerk mochten weliswaar gerealiseerd worden, maar de eigenaar moest er voor zorgen dat de kerkdiensten er niet door gestoord werden. — Op 31 maart 1889 nam ds. Dekkers afscheid van Joure. Men nam node afscheid van de predikant. “Het bleek duidelijk dat de Heere zijn dienstwerk onder ons heeft gezegend, zoowel tot opbouwing als uitbreiding der gemeente en tot bekeering van zondaren”. Hij vertrok naar de gemeente van Ouderkerk aan den Amstel.

Ds. J.R. Dijkstra (van 1889 tot 1923).

Ds. J.R. Dijkstra (1850-1925).

Op 3 november 1889 deed ds. J.R. Dijkstra (1850-1925) van Sliedrecht intrede in Joure. Vierendertig jaar lang zou hij aan de kerk van Joure verbonden blijven. Over hem en zijn arbeid hierna meer.

Ds. J.R. Dijkstra (van 1889 tot 1923).

Ds. J.R. Dijkstra deed op 3 november 1889 intrede. Het jaartraktement van de predikant bedroeg fl. 1.100. Daarin was fl. 200 opgenomen als gift van ‘eenige vrienden’, mogelijk hervormde gemeenteleden die Doleantiegevoelens koesterden.

‘De Bazuin’, 8 november 1889.

De kerk wordt vergroot (1890).

Al betrekkelijk spoedig na de komst van ds. Dijkstra bleek de kerk aan de Botersteeg te klein te worden om alle kerkgangers te kunnen bevatten. In 1890 kreeg architect R. Dijkstra dan ook opdracht een plan te maken voor een uitbreiding van de kerk en ook een kostenberekening op te stellen. Om de verbouwing mogelijk te maken werden aandelen van fl. 100 uitgegeven, waarvan zo mogelijk elk jaar twee door loting zouden worden afgelost. Negenendertig inschrijvers meldden zich aan en bovendien kwam fl. 75 aan giften binnen. Het resterende geld zou worden gebruikt voor schuldaflossing van kerk en pastorie.

De kerk aan de Botersteeg (bij de pijl).

Aannemer Jelle Drost schreef voor fl. 1.939 voor de klus in en mocht het werk ter hand nemen. Het orgel moest ook worden verplaatst naar boven de preekstoel en bovendien werd het vergroot, waarvoor de gebroeders Adema – die het instrument ook geleverd hadden – fl. 175 ontvingen. Op 3 augustus 1890 werd het vernieuwde en van 160 extra zitplaatsen voorziene kerkgebouw in gebruik genomen. Er waren nu ongeveer vierhonderd zitplaatsen waarvan 55 op de galerij. De vrouwen zaten (gezien van de ingang) links, de mannen rechts. Dat hoorde in die tijd zo.

De inwijdingspreek van ds. Dijkstra was naar aanleiding van 2 Kronieken 6 vers 40: “Nu, mijn God, laat toch Uw ogen open en Uw oren opmerkende zijn, tot het gebed dezer plaats“. Helaas kwam één echtpaar daarna niet meer in de kerk omdat hun het timmerwerk niet was opgedragen.

De kerk in de Botersteeg.

En verder…

Ds. Dijkstra heeft zich ook  veel ingespannen voor de oprichting van de christelijke school; in 1891 ging hij zelfs enkele weken ‘op preekreis’ om te collecteren voor het beoogde doel. Ook de gemeenteleden Jan Martens Praamsma, Arend Bloemberg en Thomas Walma spanden zich er voor in. De school werd op 29 juli 1892 geopend (het eerste schoolhoofd was M.J. ten Hoor). Ook heeft de predikant veel werk verzet voor het evangelisatiewerk in de Zuidoosthoek van Friesland.

Problemen in het jeugdwerk.

De Jongelingsvereniging ‘Onze Hulp is in den Name des Heeren’ bestond al jaren. Op een gegeven moment vond de kerkenraad dat de JV onder zijn toezicht gesteld moest worden (dat was in veel Gereformeerde Kerken de gewoonte) en daarom werd het reglement van de JV aangepast, waaraan dat ‘kerkenraadstoezicht’ toegevoegd werd. Sommige verenigingsleden waren het daarmee echter helemaal niet eens en stichtten een nieuwe JV: ‘Hebt de Waarheid en vrede lief’. Voor hen was het kerkenraadstoezicht een brug te ver. Ze voorzagen zich van een lokaal voor hun vergaderingen.

Het gezin van ds. J.R. Dijkstra (foto: ‘Anderhalve eeuw gereformeerden te Joure en omstreken’).

De kerkenraad besloot uiteindelijk de beide verenigingen op te heffen en een nieuwe JV op te richten onder de naam Timotheüs. In het reglement werd toen niet meer gerept over ‘kerkenraadstoezicht’. Maar sommige leden van Onze Hulp gingen met hun club gewoon door, waarmee ze volgens de kerkenraad ‘onze Leeraar tot een openbare leugenaar maken’.

De ‘revolutionaire jongens’ zouden worden bezocht en eventueel onder censuur geplaatst worden, maar ze gaven niet toe. Ze gaven geen gehoor aan de opdracht van de kerkenraad om de predikant te ‘rehabiliteren’ en om te stoppen met hun eigen vergaderingen. Een tweetal kerkenraadsleden pleitte tevergeefs tot aan de classis toe voor een strengere straf van de ‘eigenzinnige jongens’.

Ds. J.R. Dijkstra (1850-1925).

Timotheüs.

De vergaderingen van de JV Timotheüs begonnen uiteraard met gebed en psalmgezang. Daarna werden de notulen voorgelezen Vervolgens werd een Bijbelgedeelte besproken. Natuurlijk moest de penningmeester de contributies ophalen. Een van de jongens sprak een  voordracht over een bepaald onderwerp uit, die natuurlijk weer diepgaand besproken werd. Vervolgens werden de bijeenkomsten met gebed en psalmgezang gesloten.

De JV rond de Eerste Wereldoorlog. Achterste rij v.l.n.r.: F. Holtrop, K.P. de Jong, ?, J. Stavast,  ?, ?, B. de Lange, A. Keus, W. Steenbeek, Lenos, Lenos. Voorste rij v.l.n.r.: J. Veldstra, K. Holtrop, R. Dijkstra, ?, B.G. Holtrop.

De jongens van ‘Onze Hulp is in den Naam des Heeren’ deden ook nog iets anders: ze stichtten een zondagsschool. Daarmee was al in 1885 in de consistorie van de kerk begonnen. De kerkenraad nam het zondagsschoolonderwijs later over en gaf het door een de jongens van de JV ‘Hebt de Waarheid en vrede lief’. Waarom ze dat deden? Niet zeker, maar het zal wel iets te maken hebben gehad met de eerdere onenigheid in JV-land in Joure. Het zondagsschoolonderwijs heeft ook enige tijd in de christelijke school plaats gehad, maar er werd zóveel smerig en kapot gemaakt, dat het schoolbestuur dat niet meer wilde.

De Gereformeerde Kerk te Joure (1892).

Gedurende de ambtsperiode van ds. Dijkstra veranderde de naam van de gemeente opnieuw, net als dat in 1869 al gebeurd was. Weer was de oorzaak een landelijke kerkenfusie. Ditmaal die van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende), respectievelijk ontstaan uit Afscheiding en Doleantie.

Hoewel de onderhandelingen tussen beide kerkgemeenschappen niet erg soepel verliepen – men nam elkaar regelmatig de maat door middel van strijdvaardige brochures en middels artikelen in kerkelijke bladen – werd uiteindelijk op 17 juni 1892 de eenheid geproclameerd tijdens een gezamenlijke synodevergadering in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk. De leidslieden van de twee kerken reikten elkaar daar de broederhand: ds. S. van Velzen (1809-1896) namens de Christelijke Gereformeerde Kerk en dr. A. Kuyper (1837-1920) namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende). De naam van de verenigde kerk was De Gereformeerde Kerken in Nederland.

Dr. A. Kuyper (1837-1920) en ds. S. van Velzen (1809-1896).

In Joure verliep de ‘eenwording’ van beide kerken heel soepel, omdat in Joure immers geen Dolerende Kerk was, maar alleen een Christelijke Gereformeerde Gemeente bestond. Op 1 augustus 1892 constateerde de kerkenraad – na toestemming van de classis – dat ook in Joure De Gereformeerde Kerk tot openbaring gekomen was.

De zondagsrust.

Nogal wat veehouders, ook gereformeerde, hadden de gewoonte op zondag melk te leveren aan de melkfabriek. De verse melk werd dan langs de kant van het boerenpad gezet en door de wagens van de zuivelfabriek opgehaald. Ook op zondag. Dat vond de kerkenraad in verband met de zondagsrust niet acceptabel. De kerkenraad ging daarom bij de betreffende veehouders langs, maar zij zeiden aan de wens van de kerkenraad niet te kunnen voldoen. Hun melk zou immers verzuren als ze tot maandag moesten wachten?! De kerkenraad nam verder geen besluiten. Daarentegen wilde in 1908 een pas gekozen ouderling om deze reden het ambt niet aanvaarden. Ook daarna werden door de kerkenraad geen maatregelen genomen en toen in 1912 enkele melk leverende veehouders belijdenis wilden doen werden ze niet tegengehouden.

Een nieuwe kerk (1922).

Op 20 juli 1921 werd de eerste steen gelegd. V.l.n.r.: S. de Vries, ?, H. van Gelderen, ?, J. Jonkman, B. Holtrop, H.W. Brouwer, mevr. Dijkstra, ds. J.R. Dijkstra en M. Postma (foto: ‘Anderhalve eeuw gereformeerden in Joure en omstreken’).

De kerk aan de Botersteeg werd te klein en te bedompt. Vandaar dat de kerkenraad in 1916 over nieuwbouw sprak. En men liet er geen gras over groeien, want al snel werden aan de Midstraat voor fl. 1.400 alvast twee naast elkaar gelegen gebouwen gekocht. De panden werden aanvankelijk verhuurd. In 1917 werd besloten elk kwartaal een kerkcollecte voor nieuwbouw te houden. Maar de financiën waren een punt van voortdurende zorg, zodat men in 1920 besloot de kerk te verbouwen en te vergroten tot een bedehuis met ongeveer vijfhonderd zitplaatsen. Maar ook dat ging niet door. Begin 1921 werd een perceel bouwgrond gekocht aan de Harddraversweg. Naast dat  terrein werden nog twee andere stukken grond gekocht. Ondertussen werden het oude kerkgebouw en de pastorie in januari 1921 te koop aangeboden. Bovendien werden nog andere bezittingen van de kerk verkocht: de kerk bezat namelijk nog zes woningen!

Architect Nauta had intussen tekeningen gemaakt en kwam die op 3 februari 1921 op de kerkenraad laten zien. De kerkenraad wilde een ‘kruiskerk’, en dat vond de gemeentevergadering ook. Zoals vaker gebeurde werd ook nu een rondgang door de kerkelijke gemeente gemaakt om geldelijke toezeggingen te verkrijgen. De opbrengst ervan viel overigens tegen. Maar de JV zette door en hield ook een rondgang door de gemeente. Bovendien spaarde ds. Dijkstra fl. 4.400 bijeen door (zonder de gebruikelijke vergoeding te vragen) elders preken te houden op voorwaarde dat een collecte voor de nieuwbouw in Joure gehouden werd. Er werd uiteindelijk ook voor fl. 20.000 een hypotheek genomen.

De nieuwe gereformeerde kerk aan de Harddraversweg.

Grondwerker Hielkema te Nijehorne was intussen al met het grondwerk begonnen en de aanbesteding van de kerk werd binnengehaald door aannemer M.K. de Groot uit Heerenveen, die de klus voor fl. 49.900 mocht klaren. Van Ek legde door bijna fl. 3.800 de c.v. aan, de kerktelefoon (voor twaalf zitplaatsen) werd geleverd door P. Kleistra en de honderd aangeschafte stoelen werden geleverd door H. Kleistra. De bouw vorderde voorspoedig.

De kerk in gebruik genomen (1922).

Op 20 juli 1921 werd de eerste steen gelegd door ds. Dijkstra. De tekst op de steen was: ‘Niemand kan een ander fundament leggen dan hetgeen gelegd is, het welk is Jezus Christus. 1 Corinthe 3:11. Ds. J.R. Dijkstra’.

Op 9 maart 1922 kon de nieuwe kerk worden ingewijd. Ds. Dijkstra hield ‘voor een talrijke schare’ een preek naar aanleiding van 1 Petrus 2 de verzen 4 en 5: “Tot Welken komende als tot een levenden Steen, van de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar. Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus”.

Ds. R.K.M. Hummelen (1875-1941).

Allerlei toespraken werden afgestoken: ds. R.K.M. Hummelen (1875-1941) van Heerenveen namens de classis, ds. J. Kok (1857-1928) van Idskenhuizen en ds. J.M. de Jong (1874-1927) van Duurswoude. Ds. Dijkstra sprak het slotwoord en samen werd tenslotte staande psalm 73 vers 11 gezongen.

Behalve een kerkzaal telde de kerk ook een catechisatie- en vergaderruimte en een kerkenraadskamer. Naast deze consistorie bevond zich de kamer van de koster, met een keuken en een werkplaats.

Ds. J.M. de Jong (1874-1927), foto met dank aan de heer Sid Looijenga uit Canada.

De oude kerk werd in oktober 1922 voor fl. 4.750 verkocht en de berging ernaast bracht fl. 1.000 op. De voorwaarde was dat er nooit een bioscoop in gevestigd mocht worden. Of de kerkenraad blij was met de uiteindelijke bestemming is niet bekend, maar de broeders zullen niet hebben staan juichen: het werd een concertzaal annex café met een danszaal, waar bovendien film- en toneelvoorstellingen gegeven werden…

Maar er was ook een verbetering: de zitplaatsen werden – zoals in de oude kerk – niet meer bij opbod verhuurd (‘hoe beter de plaats, hoe hoger de prijs’). De kerkenraad besloot namelijk de zitplaatsenverhuur zo te regelen dat geloot werd om de zitplaatsen, ‘om zoo de goede en minder goede zitplaatsen geregeld te doen wisselen’. De verhuur bracht bij de opening van de kerk fl. 1.768 op. Het geld om het kerkelijk leven draaiende te houden moest immers ergens vandaan komen.

‘De Bazuin’, 4 augustus 1923.

Afscheid van ds. Dijkstra (1923).

De predikant verzocht en verkreeg emeritaat met ingang van 2 augustus 1923. Op die dag preekte hij afscheid van zijn gemeente. Op 17 december 1925 overleed hij te Leeuwarden.

Gedenksteen op het graf van ds. J.R. Dijkstra.

Ds. J. Voerman (van 1924 tot 1947).

Op 4 mei 1924 deed ds. J. Voerman (1877-1948) uit de voor de dienst des Woords gecombineerde kerken van Hemelum en Warns en Scharl intrede in Joure. ”Waar ds. Voerman ook preekte, niemand bleef thuis. Zijn preken, hoewel niet altijd aan homiletische eisen voldoende, sloegen in. Zijn hoorders namen wat mee en spraken er met elkander over. Zeker kwam dit ook door de wijze van zeggen: geen lange betogen, maar korte frisse gedachten met een humoristische inslag, die de hoorders pakten. Alles even concreet en zuiver belijnd. Van schipperen hield hij niet”.

“Hij preekte eens over Jozef, de man van moeder Maria en hij vroeg: ‘Wie weet wat van Jozef te zeggen?’ Niemand? Nu, ik ook niet, want er staat geen woord van hem in de Bijbel [hilariteit]. En toch, Jozef was niet iemand met een half ons hersens en een verstand als een kip zonder kop [de gemeente glimlachte en hij vervolgde]: Daar kun je om lachen, maar ik kan je nog meer vertellen over Jozef’, waarna hij begon te spreken over de deugden van Jozef. Zo begonnen zijn preken vaak met een bijzondere inleiding die de aandacht trok en vasthield.

Ds. J. Voerman (1877-1948).

De financiën.

Wat de aandacht in het bijzonder van de kerkenraad ook vasthield waren de financiën. De bouw van de kerk had de financiële situatie er niet beter op gemaakt. Vooral toen de bank, waar de hypotheek genomen was, het geld zo spoedig mogelijk terug wilde hebben, moest een lening bij een andere bank worden afgesloten.

Een gemeentelid stelde tijdens een gemeentevergadering aan de kerkenraad voor uit te zoeken hoeveel de gezinnen naar vermogen zouden moeten bijdragen om de kerk uit de zorgen te halen. Als dat correct berekend was, zouden de zitplaatsen niet meer verhuurd behoeven te worden. De kerkenraad stelde een schema op, aan de hand van de inkomens van de gemeenteleden.

Om de financiën beter te kunnen beheren werd ook een financiële commissie benoemd, die uiteraard verantwoording schuldig was aan de kerkenraad. Een concept-reglement werd opgesteld door VU-hoogleraar dr. F.L. Rutgers (1836-1917).

Prof. dr. F.L. Rutgers (1836-1917).

De commissie werd Commissie van Administratie, of Financiële Commissie genoemd. Hij had in 1932 – het waren de economische crisisjaren! – de moeilijke  taak een verantwoorde begroting samen te stellen. Er werden twee gemaakt: één met een groot tekort van ruim fl. 1.500 en één met een klein tekort van iets meer dan fl. 100. Dat die laatste begroting drastische bezuinigingen nodig maakte spreekt voor zich: allerlei stelposten werden naar beneden gebracht, waaronder het salaris van de koster en dat van de predikant. Uit die twee berekeningen mocht de kerkenraad – bijgestaan door een aantal gemeenteleden – een keuze maken. De begroting met het geringe tekort werd aangenomen.

Overigens was het orgel uit de oude kerk inmiddels ook opgeknapt en kon het instrument in 1925 in de nieuwe kerk aan de Harddraversweg geplaatst worden! En in 1939 moest geld uitgetrokken worden voor de vochtbestrijding in de kerk: de muren sloegen door en de daken lekten hier en daar. De daarvoor benodigde fl. 4.000 werd bijeengebracht door renteloze aandelen uit te geven. De plannen (in 1937) om een nieuwe pastorie te bouwen gingen – ook door de economische depressie – vooralsnog niet door.

Evangelisatie en Zending.

Een bekende (in veel kerken vertoonde) film over het zendingswerk was de ‘Java-Soemba film’. Hier het tekstboekje daarvan (met dank aan de heer A. Laninga uit Canada).

In maart 1927 werd een zendingscommissie opgericht, op initiatief van de JV en de MV. De commissie had tot taak financiële middelen te verkrijgen ten behoeve van het werk op de gereformeerde zendingsvelden (vooral Soemba) en ook het wekken van belangstelling bij de gemeenteleden voor het zendingswerk; dat deed hij door bijeenkomsten te organiseren.

In 1937 vond de kerkenraad dat er een evangelisatiecommissie moest komen. Maar toen op een daarvoor georganiseerde bijeenkomst slechts acht gemeenteleden acte de présence gaven, liet men het er vooralsnog maar bij. Toch werd uiteindelijk jaren later een evangelisatiecommissie opgericht, die onder meer met een bijbelkraam op de markt stond.

Ds. Voerman ging overigens zo nu en dan naar de Noordoostpolder-in-wording, om daar te evangeliseren onder de Zuiderzeewerkers en hun wat fleur in het grauwe leven te brengen. B. de Groot schreef: “Hij wist hoe hij met het ruige volkje om moest gaan. De eerste keer vroeg hij of ze konden zingen. Het enthousiasme was niet groot. Of ze misschien de Internationale kenden. Nou, dat wilden ze die kleine, ‘fine’ dominee wel eens laten horen. En weldra dreunden de harde mannenstemmen door de polder dat ‘morgen de proletariërs zouden heersen’. Toen ze zwegen vertelde de dominee dat hij nog een andere Internationale kende: ‘Er ruist langs de wolken’. En werkelijk, hij kreeg hen mee. En hij mocht weer komen”.

De Tweede Wereldoorlog.

Een uitgave over de bevrijding van Joure, naar aanleiding van ’75 jaar vrijheid’.

Nederland was in de Eerste Wereldoorlog (de ‘Grote Oorlog’ van 1914 tot 1918) neutraal gebleven, maar op 10 mei 1940 viel de vijand uit het oosten ook ons land bij verrassing binnen. In ons land was in 1931 de Nationaal-Socialistische Beweging (de NSB) opgericht, die met de bezetters heulde. De generale synode van de Gereformeerde Kerken was daarover in 1936 al duidelijk geweest en herhaalde dat in 1941: het lidmaatschap van De Gereformeerde Kerken in Nederland was niet verenigbaar met dat van de NSB. Kerkenraden werden opgeroepen NSB-leden te vermanen en hen bij volhardende ongehoorzaamheid desnoods uit de kerk te zetten.

In Joure waren ook enkele gemeenteleden die het met de NSB hielden. Zo werd een van hen door een kerkenraadsafvaardiging bezocht en hem werd het avondmaal ontzegd. Enkele leden uit de omliggende dorpen Akmarijp, Terkaple en Westermeer – die hun brief voor de zekerheid maar niet ondertekend hadden – uitten kritiek op de prediking van ds. Voerman en ook op het niet bidden voor de bezetter. De brief werd voor kennisgeving aangenomen. Als reactie op die brief las ds. Voerman begin 1942 een door hem opgesteld schrijven voor, waarin hij de gereformeerde belijdenis stelde tegenover de uitgangspunten van de NSB. Geen wonder dat hij zo nu en dan moest onderduiken. Van eind 1943 tot eind 1944 was hij geheel afwezig. Twee kerkenraadsleden kwamen in concentratiekampen om het leven: J. Veldstra en W. van der Bij. Hun portretten werden opgehangen in de kerkenraadskamer.

Op 31 augustus 1947 nam ds. Voerman afscheid van Joure wegens gevraagd en verkregen emeritaat.

Ds. A. Brink (van 1949 tot 1963).

Op 21 augustus 1949 deed ds. A. Brink (1909-1999) uit Blija intrede in Joure.

Ds. A. Brink (1909-1999).

Was de bouw van een pastorie voor de oorlog achterwege gebleven, begin 1948 kwamen de plannen weer op tafel: er waren drie mogelijkheden: een nieuwe predikantswoning bouwen en de oude verkopen, een nieuwe pastorie bouwen en de oude verhuren en de oude pastorie verbouwen. Afgesproken werd de eerste mogelijkheid tot uitvoering te brengen. De totale kosten waren ruim fl.30.500, en de oude pastorie bracht bij verkoop  fl. 13.000 op. De gemeenteleden zegden bijna fl. 10.000 aan renteloze leningen toe. Nadat kort daarop de vergaderlokalen bij de kerk vernieuwd waren, werd in 1957 besloten de in de kerk aanwezige houtworm uit te roeien. En het jaar daarop werd een olie gestookte centrale verwarming aangelegd.

In de christelijke school was een christelijke leesbibliotheek ondergebracht, ook in gebruik voor evangelisatiedoeleinden. In 1956 werd de boekerij naar de kerk overgebracht. Van de bieb werd veel gebruik gemaakt en de kerkenraad gaf zo nu en dan geld voor de aanschaf van nieuwe boeken. Er moest wel op gelet worden dat er in de lectuur geen vloekwoorden voorkwamen. Langzamerhand werd van de bibliotheek echter minder gebruik gemaakt, zodat in 1969 besloten werd er mee op te houden.

Ds. C.A. Wielemaker (1932-2019).

Tuchtoefening.

Het was gewoonte geweest om de namen van hen die onder de kerkelijke tucht gesteld waren, maar voor de kerkenraad schuld beleden hadden, van de preekstoel af te kondigen. De kerkenraad besloot echter in 1949 deze gewoonte af te schaffen. Maar daartegen kwam bezwaar. Er kwam zelfs een protestbrief binnen. De kerkenraad bleef er overigens bij: er werden geen namen meer voorgelezen. In de jaren 1952 tot 1966 hadden in Joure 23 personen met de kerkelijke tucht te maken. Zeven van hen verlieten de kerk, één ging over naar de hervormde kerk en drie werden door de kerkenraad ‘afgesneden van de gemeente’.

De tuchtgevallen werden overigens vanaf 1936 alleen door de ouderlingen behandeld. Er kwamen toen namelijk een ‘smalle’ en een ‘brede’ kerkenraad (resp. alleen ouderlingen, en ouderlingen en diakenen). Dat duurde tot 1973, want toen werden ‘de smalle en de brede’ weer samengevoegd.

En verder…

Het kerkzegel van de Gereformeerde Kerk te Joure.

In 1961 werd voor het eerst een Jaarboekje uitgegeven met bijzonderheden over de kerkelijke gemeente en het kerkelijk leven. Er was al een kerkblad met de naam Kerknieuws, dat maandelijks verscheen. In het nummer van maart 1961 werd het kerkzegel van de Gereformeerde Kerk te Joure (vervaardigd door F. de Jong) gepresenteerd.

Het evangelisatiewerk bestond in die tijd voornamelijk uit het rondbrengen van de Elisabethbode (in 1948 driehonderd exemplaren, waarvan 150 aan buitenkerkelijken) en het brengen van huisbezoek, terwijl ook aan straatprediking gedaan werd.

Ds. J. Lambers Heerspink (1908-1995).

Verbouw van de lokalen en een nieuwe kosterswoning.

Op 16 augustus 1963 werd de aanbesteding gehouden van de verbouw van de vergaderlokalen van de kerk en voor de bouw van een nieuwe kosterswoning. De opening van de nieuwe lokalen werd gehouden op 30 november 1964, toen ds. Brink al vertrokken was naar Hazerswoude. Maar hij werd desondanks gevraagd de opening te verrichten omdat hij zich erg had ingespannen om de plannen vorm te geven. Aan dat verzoek gaf hij uiteraard gehoor.

  • Het overige van de geschiedenis van De Gereformeerde Kerk te Joure bespreken we in snelle vogelvlucht, aan de hand van enkele belangrijke onderwerpen.

De predikanten vanaf 1965.

Achtereenvolgens waren sinds 1965 de volgende predikanten aan De Gereformeerde Kerk te Joure verbonden: ds. C.A. Wielemaker (1932-2019) van 1965 tot 1969; ds. H.J. Lambers Heerspink (1908-1995) van 1966 tot 1973; ds. G.P. Wijnbeek (1923-2002) van 1970 tot 1975; ds. P. Blokland (1931-2004) van 1974 tot 1979; ds. H. Dijkstra (1930-2006) van 1976 tot 1981; ds. Jac. Wagenmakers (*1939) van 1981 tot 1991; ds. C.W. Kempenaar (*1940) van 1982 tot 1991; ds. B.J.G. Roolvink (*1946) van 1992 tot 1998; ds. C.G. Waringa (*1944) van 1992 tot 2008 en ds. E. Pijlman (*1950) van 1999 tot 2008 [2016].

De kerk groeit: een tweede predikant en een nieuwe pastorie.

Halverwege de jaren ’60 had de kerkenraad besloten de tweede predikantsplaats in te stellen. De derde predikantsplaats volgde in 1970. Door de daling van het ledental werd dat aantal later weer teruggebracht. De aanvankelijke groei van de kerk maakte het ook nodig dat het kerkgebouw aan de Harddraversweg werd uitgebreid. De beide kerkvleugels werden verlengd met ieder vier rijen banken. Een rondgang door de gemeente moest de benodigde gelden bijeenbrengen: bijna fl. 60.000.

De kerk en de nieuwe pastorie in 1969.

Ook werd het dus nodig een tweede predikant te beroepen. Dat alles hield echter wel in dat de kerkelijke bijdragen met 70% omhoog moesten. Ongeveer 270 van de 400 circulaires met dat verzoek werden positief beantwoord, waarmee de actie weliswaar niet aan haar doel had beantwoord, maar de tweede predikant kwam er. Dat maakte ook uitbreiding van het aantal pastorieën nodig. Eén stond naast de kerk; de tweede kon ook aan de Harddraversweg gerealiseerd worden, omdat daar voor dat doel een woning werd gekocht.

Iets over de kerkdiensten.

De groei van de gemeente had ook gevolgen voor de viering van het avondmaal. De beperkte ruimte bood geen mogelijkheid meer om het avondmaal voor in de kerk aan tafels te blijven vieren. Vanaf 1964 werd het avondmaal op de plaats gevierd.

De bundel ‘119 Gezangen’. Er was ook een blauwe editie met slappe omslag.

In datzelfde jaar werd ook de nieuwe bundel ‘119 Gezangen’ ingevoerd. Verder werd in 1969 een nieuwe psalmberijming in gebruik genomen in de vorm van de ‘proefbundel’ van de 150 Psalmen; het waren allemaal stappen op weg naar het Liedboek voor de Kerken, dat in 1973 in Joure werd ingevoerd.

De proefbundel ‘150 Psalmen’.

In de jaren ’80 werd een door ds. Wielemaker opgestelde nieuwe liturgie ingevoerd.

Overigens bleken de ouderlingenbanken in 1967 te weinig plaats te bieden om alle ouderlingen te kunnen herbergen. Vandaar dat afgesproken werd dat in de middagdiensten de helft van de ouderlingen elders in de kerk zou gaan zitten. In de ochtenddiensten zou zoveel mogelijk een bepaalde groep ouderlingen dienst doen, maar omdat (ook) de ouderlingen de middagdiensten slecht bezochten werd die regeling later weer ingetrokken.

De kerk met het oude orgel.

Verontrusting.

In 1968 kreeg ds. Wielemaker een schrijven van de landelijke Vereniging van Verontrusten naar aanleiding van een artikel van zijn hand in het Kerknieuws. Ook had hij daarover een gesprek met een gemeentelid, dat handelde over de uitleg van de Bijbel. Verscheidene gemeenteleden hadden bezwaren tegen de oecumene; enkele jaren later werd door sommigen in dat verband de kerkelijke bijdrage zelfs ingetrokken. De kerkenraad had al sinds 1964 geen bezwaar tegen het meedoen aan interkerkelijke gesprekken tussen hervormden, rooms-katholieken, doopsgezinden en  gereformeerden. Ook werd geparticipeerd in het houden van twee oecumenische gebedssamenkomsten, voor wat de gereformeerden betreft uitdrukkelijk geen ‘kerkdiensten’ genoemd. Over die oecumenische activiteiten kwamen kritische brieven van gemeenteleden binnen.

Nadat de jeugd zich in 1969 in meerderheid had uitgesproken voor het meedoen aan gezamenlijke kerkdiensten werd besloten deze vier maal per jaar te houden. Ook 60% van de ouders bleek daarvoor te zijn.

Een nieuw orgel.

De kerk aan de Harddraversweg met het nieuwe orgel.

Ondertussen was in 1967 het orgel in de kerk aan de Harddraversweg aan vervanging toe. Een nieuw instrument zou ongeveer fl. 72.000 kosten. Verscheidene acties brachten in totaal ongeveer fl. 25.000 op, wat voor de kerkenraad voldoende was om opdracht te geven voor de bouw van een nieuw orgel. Orgelbouwer Reil uit Heerde realiseerde het. In verband met de opbouw van het instrument werd een paar keer gekerkt in de hervormde kerk.

Verenigingsleven.

Rond 1970 hielden de Gereformeerde Jeugd Verenigingen (jongens en meisjes) in de dorpen Broek, Ouwsterhaule en Oudehaske op te bestaan. De leden- en bezoekersaantallen van de verenigingen waren zo verminderd dat verdergaan geen optie was. De GJV ‘Het Fundament’ in Joure bestond nog wel, evenals de jeugdclubs voor de jongere kinderen in Joure en in het naburige Oudehaske. Andere verenigingen in die tijd waren de Gereformeerde Vrouwenvereniging ‘Zusterhulp’ te Joure, de Gereformeerde Vrouwenvereniging te Ouwsterhaule en de Gereformeerde Vrouwenvereniging ‘Bidt en Werkt’ te Oudehaske. In Joure was ook de Gereformeerde Jonge Vrouwenvereniging actief, later Gereformeerde Vrouwencontactgroep geheten. De Gereformeerde Mannenvereniging in Joure was er ook nog, maar de Gereformeerde Jongemannenvereniging was in 1970 ter ziele gegaan.

In 1971 werden de kindernevendiensten ingevoerd.

Ds. Wijnbeek (1923-2002).

Oecumene.

Ondertussen waren de plannen ter bevordering van de oecumene niet van de lucht. In 1970 werd een vijfjarenplan gepubliceerd (1 + 1 = 1) waarin gepleit werd voor eenwording van de Gereformeerde Kerk en de Hervormde Gemeente in Joure, én voor de instelling van jeugdkerkenraden en een gemeenschappelijk kerkblad. Zelfs werd voorgesteld om uiterlijk in 1975 één nieuw kerkgebouw voor beide kerken gezamenlijk te bouwen. Zó snel ging het allemaal niet, al werden er wel gezamenlijke werkgroepen ingesteld om over allerlei kerkelijke zaken samen te spreken. In 1977 werd een begin gemaakt met het houden van gemeenschappelijke avonddiensten.

Ds. Blokland (1931-2004).

De kerkenraad gereorganiseerd (1978).

De bestaande kerkenraad werd halverwege de jaren ’70 te groot geacht – hij telde inmiddels vijftig leden – waardoor besprekingen en besluitvorming bemoeilijkt werden. Na bestudering van de mogelijkheden werd in 1978 – de landelijke synode had die mogelijkheid inmiddels geopend – de Kerkenraad voor Algemene Zaken (KAZ) opgericht, met wijkraden die meer zelfstandigheid kregen, elk met eigen taken en verantwoordelijkheden. De wijkraden hielden zich bijvoorbeeld vooral bezig met pastorale en diaconale arbeid. Op 18 mei 1978 vergaderde de KAZ voor het eerst: hij stond niet boven, maar naast de wijkraden, zo werd uitdrukkelijk bepaald.

Overigens was in 1978 ook besloten de huiscatechese in te voeren. De vijftienjarigen kregen nog catechisatie van de predikant(en), de ouderen in huisgroepen.

Een kerkscheuring… (1984).

De afgescheiden ‘Verontrusten’ gingen kerken in ‘De Brug’.

We schreven al over een toenemende ‘verontrusting’ in de gemeente van Joure, die te maken had met nieuwe theologische ontwikkelingen en de (volgens de bezwaarden) ‘propaganda’ daarvoor bij predikanten, die van ‘vrijzinnigheid’ beticht werden. “Het kernprobleem voor de verontrusten” was, dat de visie op de Bijbel bij de kerkenraad in de lijn lag van het rapport ‘God met ons’ van de generale synode, met een andere visie op het Schriftgezag dan tot dan toe gebruikelijk was, en dat die visie doorklonk in de prediking in Joure. Verontrusten betwijfelden of de kerkenraad wel achter de gereformeerde belijdenis stond. Het ging daarbij vooral over de leer van de verzoening, de lichamelijke opstanding van Christus en de maagdelijke geboorte van Jezus.

Het rapport ‘God met ons’.

In 1982 werd door de verontrusten in Joure de ‘Vereniging voor Gemeenteopbouw binnen de Gereformeerde Kerk’ opgericht. Deze groepering wilde ruimte in het Kerkblad voor hun zakelijke mededelingen en wilde bovendien dat voor haar dezelfde regels golden als voor de overige kerkelijke verenigingen. In september 1984 scheidde een groot deel van de ‘Verontrusten’ zich af van de Gereformeerde Kerk te Joure en op de zestiende van die maand werd de Reformatorisch Evangelische Gemeente geïnstitueerd. Ongeveer dertig gezinnen sloten zich bij de nieuwe gemeente aan. Na eerst elders gekerkt te hebben kreeg men een eigen gebouw aan de Brugstraat te Joure.

Plannen voor een nieuwe kerk.

De nieuwe kerk ‘De Oerdracht’ aan de Elias Annes Borgerstraat, gefotografeerd in 1983 (foto: ‘Reliwiki’).

Al eind jaren ’70 waren er plannen om de kerk aan de Harddraversweg te verbouwen dan wel een geheel nieuwe kerk te bouwen. Een bouwcommissie zou de plannen verder uitwerken. Besloten werd alvast drie keer per maand een bouwcollecte te houden. Uiteindelijk werd op 16 juni 1981 door de gemeentevergadering goed gevonden een nieuwe kerk te bouwen aan de Elias Annes Borgerstraat. De bouwcommissie mocht een obligatielening uitschrijven van fl. 250.000 en de oude kerk aan de Harddraversweg werd ‘voorlopig verkocht’ voor een half miljoen gulden.

Omdat de oude kerk eerder verkocht werd dan de nieuwe klaar was werd enige tijd gekerkt in het bowlingcentrum It Haske. De laatste dienst in de oude kerk werd op 25 maart 1984 gehouden met als tekst 1 Corinthiërs 3 vers 11 (‘Want een ander fundament dan dat er ligt, namelijk Jezus Christus, kan niemand leggen’), dezelfde tekst als toen de kerk in 1922 in gebruik genomen werd, zij het dat de bewoordingen nogal verschilden.

Ds. H. Dijkstra (1930-2006).

De bouwkosten werden begroot op ruim fl. 3.000.000. Het 83-jarige gemeentelid Reitze Jonkman gaf het startsein tot de bouw door met een schop (met ingegraveerde tekst) de eerste grond weg te scheppen. De tekst op de schop luidde: ‘Mei dizze skeppe is 12 septimber 1983 de bou fan dizze tsjerke úteinset’ (‘Met deze schop is op 12 september 1873 de bouw van deze kerk begonnen’). Op 17 maart 1984 werd de eerste steen gelegd door Jan Duiven, die veel gedaan had om vrijwilligers te werven voor de bouw van de kerk.

De Oerdracht in gebruik genomen (1984).

Op 12 oktober 1984 werd de nieuwe kerk in gebruik genomen. De naam was De Oerdracht (‘De Overdracht’), een naam die te maken had met de veenafgravingen in die streek. ‘De Oerdracht’ wilde ook de plaats zijn waar het geloof overgedragen werd.

Het orgel uit de oude kerk werd overgebracht naar het nieuwe gebouw. Om in de grotere kerk tot zijn recht te komen moest het wel worden uitgebreid; de kosten van het instrument bedroegen ongeveer fl. 165.000. Op 9 juni 1985 werd het orgel in gebruik genomen.

De kerk afgebrand (1994) en herbouwd (1995).

‘De Oerdracht’ brandde in 1994 tot de grond toe af…

Op Stille Zaterdag 2 april 1994 gebeurde de ramp die men haast niet kon geloven: de kerk brandde tot de grond toe af. De veroorzaker was een pyromaan, die met deze brandstichting het zestiende delict op zijn naam schreef. De inventaris ging geheel verloren, evenals het kerkelijk archief vanaf 1900.  De restanten van de kerk zijn afgebroken.

“De klap kwam ook erg hard aan omdat de kerkelijke gemeente zo intensief aan de bouw van de kerk had meegewerkt, financieel en met de handen. (…) Van alle kanten kwam medeleven. In een aantal kerken in het land werden in de periode na de brand collecten gehouden”, ook als een predikant uit Joure in een andere kerk voorging. Van Douwe Egberts werd een gift van fl. 10.000 ontvangen, de hervormde gemeente bood haar kerkgebouw voor de kerkdiensten aan, en de burgerlijke gemeente Skarsterlân bood een schoolgebouw aan voor de doordeweekse kerkelijke activiteiten.

‘Administratie en Beheer’, juli-augustus1995.

De kerk werd in dezelfde stijl in 1995 herbouwd, en werd met ongeveer 120 m² vloeroppervlakte uitgebreid. Het kruis op het dak, en het avondmaalsstel werden vrijwel onbeschadigd teruggevonden en konden opnieuw gebruikt worden.

Nieuwe ramen in een nieuwe kerk (foto: Prot. Gem. Joure).

Ook de kanselbijbel werd teruggevonden, zij het slechts enkele door het vuur aangetaste resten. Deze werden ingelijst en kregen in het nieuwe gebouw – opnieuw De Oerdracht geheten – een plaats.  De nieuwe kerk werd op 6 oktober 1995 in gebruik genomen.

Het nieuwe orgel in de nieuwe kerk (foto: Prot. Gem. Joure).

De firma Reil in Heerde kreeg na enige tijd van oriëntatie opdracht een nieuw orgel te bouwen, dat in 1996 in gebruik genomen kon worden.

‘Administratie en Beheer’, december 1995.

De Oerdracht is nog steeds in gebruik als protestants kerkgebouw te Joure.

De toekomst…

‘De Oerdracht’ herbouwd, in volle glorie… (foto: Prot. Gem. Joure).

Op 9 juni 2008 werd de Protestantse Gemeente Joure c.a. gevormd. Ook in Joure lopen de aantal leden en kerkgangrers terug. Hoe het in de toekomst met de kerkgebouwen in Joure gaat is nog niet duidelijk, al is “sluiting van een van de Jouster protestantse kerkgebouwen nog niet aan de orde”. Wel is duidelijk dat op een gegeven moment een definitieve keuze gemaakt zal moeten worden… We houden u op de hoogte.

Ledentallen van De Gereformeerde Kerk te Joure.

De ledentallen van De Gereformeerde Kerk te Joure van 1898 tot 2008 (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

© 2022. GereformeerdeKerken.info

Bronnen:

  • Acta Particuliere Synode van de Gereformeerde Kerken in Friesland. Leeuwarden, Tresoar
  • Administratie en Beheer, Maandblad van het Landelijk Verband van Commissies van Beheer van de Gereformeerde Kerken in Nederland, Loosdrecht, jrg. 1995
  • A. Algra, De Historie gaat door Het Eigen Dorp. Deel I. Leeuwarden, g.j.
  • De Bazuin, Stemmen uit de Christelijke (Afgescheidene) Gereformeerde Kerk in Nederland. Kampen, div. jrg.
  • J.K. Berger, Anderhalve eeuw gereformeerden te Joure en omstreken. Oardel ieu grifformearden op de Jouwer en omkriten. Joure, 1988
  • R.R. Dijkstra, De Afgescheidene Kerk in Nederland openbaar geworden in de beruchte afsnijdingen te Joure. Utrecht, 1870
  • Gemeenten en predikanten van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992
  • Jaarboeken (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.
  • C.W. Kempenaar (red.), Herinneringen en Vooruitzien. Gereformeerde Kerk Joure 1938-1989. Joure, 1989
  • E. Mathies, Leven in de gemeente. Portretten van bloeiende gemeenten met uitstraling [hoofdstuk 9]. Zoetermeer, 1996
  • N.N., Wat is er in Joure gebeurd? Joure, g.j.
  • Notulen van de classis Heerenveen van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Leeuwarden, Tresoar
  • F.M. Ringnalda, Het archief vertelt… over vier eeuwen Jouster Hervormden. Joure, 1994
  • J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel III, De classes Sexbierum (Franeker), Sneek en Tjalleberd (Heerenveen) van de Afgescheiden Kerken. Groningen, 1983

Protestantse Gemeente Joure c.a.

0